Vloeistof

Na het werken met vaste stoffen heb je metingen uitgevoerd met vloeistoffen. Vloeistoffen zijn iets lastiger te hanteren (ze moeten ergens in zitten). In de les heb je de vloeistoffen in een maatcilinder gedaan. Het voordeel van een maatcilinder is dat je het volume direct kan aflezen op de schaal van de maatcilinder. Je moet dan wel recht van opzij kijken en rekening houden met de meniscus.

Een maatcilinder heeft meestal een schaal verdeling in mL (milliliter). Milli is een prefix die aangeeft dat er “een-duizendste” van de eenheid bedoeld wordt.

Bijvoorbeeld: 100 mL is gelijk aan 100/1000 L = 0,100 L.

Een liter is gedefinieerd als een kubus met zijden van 1 dm. Oftewel een liter is gelijk aan 1 dm3. En als je weet dat er 10 cm in 1 dm gaan dan kan je uitrekenen dat 1 dm3 gelijk is aan 1000 cm3.

Als 1 L gelijk is aan 1000 cm3, dan is 1 mL gelijk aan 1 cm3 (kijk even of je dit goed begrijpt).

Oefenopgaven

Opgave 1

Een maatcilinder bevat 83 mL water. Bereken het volume van het water (in [cm3]).

Opgave 2

Een bakje van 10 cm bij 10 cm is gevuld met 4 cm water. Nadia giet het water in een maatcilinder. Bereken hoeveel mL water in de maatcilinder zal worden afgelezen.

Opgave 3

Yara heeft een lege maatcilinder van 60,4 g. Zij doet er een onbekende vloeistof in en leest af dat er nu 45 mL vloeistof in de maatcilinder zit.  De volle maatcilinder heeft een massa van 95,95 g. Welke vloeistof heeft Yara gebruikt?

Opgave 4

Luna heeft voor een proefje 45 g spiritus nodig. Alle weegschalen en massa balansen zijn helaas kapot. De meester geeft Luna een maatcilinder. Leg uit of Luna hier iets aan heeft.

Advertentie